Abraham Jannink (1801-1868), een opmerkelijk karakter

“Abraham Jannink heeft een tijdlang het onderwijs genoten van zijn Oom Wallberg, gehuwd met ene zuster zijner moeder – kostschoolhouder te Nordhorn. Hij moest reeds op zijn 15de jaar wegens ziekelijkheid zijns Vader, de school met het kantoor verwisselen. Op 16-jarige leeftijd begon hij reeds de leiding der fabriekszaak in handen te nemen, waardoor zich bij hem ene zelfstandigheid en onafhankelijkheid van handelen ontwikkelde, ‘t welk hem gepaard aan zijne buitengewone intellectuele gaven en hartstochtelijk karakter tot een man vormde, die uitsluitend eigen inzichten en meningen volgde en even daardoor de geschiktheid om met anderen samen te werken verloor.
Daardoor loste zich de firma E. Jannink & Zonen op. Hij is daarna op de firma A. Jannink & Co werkzaam geweest tot aan den grote brand in 1862. Van dien tijd af aan bewoonde hij Janninksbleek, waar hij ook in [1868] is gestorven.”
Deze tekst werd in 1893 opgetekend door zijn jongere broer ds. Nicolaas Jannink (1813-1902) te Goor. Hij was de eerste van zijn stam die de familie in kaart bracht en voorzag van bijzonder openhartige karakterschetsen. Blijkens het document bestond de familie Jannink aan het begin van de negentiende eeuw allerminst uit grijze muizen. Ook de dominee werd door sommigen gevreesd vanwege zijn scherpe tong. De uitgesproken aard hadden zij niet van een vreemde; hun vader, Engbert Jannink (1752-1829), was volgens de dominee namelijk “een man van strenge beginselen, onverzettelijk van karakter en niet vrij van oplopendheid.” Over de persoonlijkheid van hun grootvader Abraham Jannink († 1781) was de dominee minder bekend, behalve “de sage, dat wie hem ontmoette, gemeenlijk begeleid door een grote hond, onwillekeurig uitriep: Wat kerel, wat hond, wat stok!” Hoewel lastig interpreteerbaar, zal de uitdrukking betrekking hebben gehad op zijn indrukwekkende verschijning, hij behoorde immers naar verluid tot het zg. ‘Hunnengeslacht’. Van huis uit Mennoniet (doopsgezind), werd Abraham Jannink op 19 maart 1749 “na private onderwijzinge van collega Strick en gedane belijdenis voor zijn eerst in onze kerk door den doop der Christelijke gereformeerde kerke ingelijfd.” Sindsdien konden de Janninks ook deel uit maken van de stadsregering en verder klimmen op de sociale ladder.
Kleinzoon Abraham Jannink (1801-1868) was waarschijnlijk fysiek gezien een slag kleiner van formaat. Blijkens een signalement was hij 1,73 meter lang, had hij een ovaal gezicht, een hoog voorhoofd, grijze ogen, een spitse neus en kin, lichtbruin krullend haar en een grote mond. Dit laatste was niet alleen letterlijk, maar ook in figuurlijke zin van toepassing op Abraham Jannink. Na onenigheid met zijn jongere broers Gerhard (1811-1869) en Benjamin Jannink (1815-1867) besloot Abraham uit de firma E. Jannink & Zonen te stappen; hij stichtte in 1844 de firma A. Jannink & Co. Hij hield kantoor in zijn woonhuis aan de Langestraat (thans nr. 43). De heer Ter Weele herinnerde zich nog de toeloop aldaar voor 1862:
“Hiernaast lag het huis van de heer Abram Jannink, waar men met een hoge stoep van 6 treden inging. Het benedengedeelte van het huis was geheel ten dienste der fabriekszaak ingericht, daar brachten de boeren hun geweefde goederen en namen opnieuw hun weefmateriaal mee. Daar brachten de ruwers hun bewerkte stukken in en kregen opnieuw stukken om te ruwen mee, daar werden de goederen gepakt, geperst en ter verzending opgeladen; daar werd kantoor gehouden, kortom ‘t was daar soms een hele drukte midden in de Langestraat.”
Een van zijn kantoorbedienden was Cornelis Schut (1820-1892) uit Barneveld. In 1849 was hij 4,5 jaar in dienst bij Abraham Jannink, maar kreeg steeds meer moeilijkheden met het moeilijke karakter van zijn patroon. In een vertrouwelijk schrijven richtte hij zich tot Hendrik Jan van Heek (1814-1872) met het verzoek om bij hem in dienst te mogen treden (inv.nr. 1122). In het Archief Twentse Textielfamilies is nog een brief bewaard gebleven dat een bijzonder beeld schets van zijn karakter. In de jaren ’50 van de negentiende eeuw schreef Willem Elhorst (1835-1925) aan zijn vrienden Bram Ledeboer en Willem Stroink:
“Hedenmorgen om 8 uur kwam er een razende oploop met het geroep van: Brand! Brand! Ik keek ook eens even uit, na eerst mijn pijpje en tabakszak te hebben gegrepen (want die vergeet ik bij zulke gelegenheden nooit) en ook ik ontdekte een zware rookwolk omtrent de fabriek van A. Jannink (toch was het nu niets anders als het laten uitvliegen van de gasslang boven uit de [pannen].
PS. de zonderlinge A.J. kan men weer kennen door zijn: ‘ik wou dat het in de lucht vloog’.”
Een opmerkelijke uitspraak voor een ambitieus man. Abraham Jannink was een van de mede-oprichters en commissarissen van de Enschedesche Katoenspinnerij in 1833, maakte in 1853 met zijn firma de overstap naar stoom en was sinds 1851 lid der Provinciale Staten van Overijssel. Uit dit laatste blijkt dat hij ondanks zijn moeilijke aard toch kon rekenen op voldoende vertrouwen en steun van zijn streekgenoten; hij moet een bekwaam en geacht medeburger zijn geweest. Ook was hij regent van het weeshuis der Nederlands-Hervormde gemeente te Enschede.
Bij de grote stadsbrand van Enschede in 1862 ontkwam zijn stoomfabriek aan de vlammen, maar hij onttrok zich vervolgens wel uit de firma A. Jannink & Co ten voordele van zijn twee jongste zonen H.H. ‘Henri’ (1836-1912) en Arnold H. Jannink (1844-1906). Het afgebrande woonhuis in de Langestraat (43) bleef jarenlang een braakliggend terrein. Abraham Jannink leidde voortaan een teruggetrokken bestaan op de buiten werking gestelde Janninksbleek in de Esmarke. Aan het begin van de twintigste eeuw verrees daarop de woonwijk Pathmos en, op de exacte locatie van de oude bleek, het kleine Thomas Ainsworthpark. Hij stierf aldaar in 1868. Zijn weduwe Elisabeth Maria Jannink-Rietveld (1813-1894) verhuisde vervolgens zo snel mogelijk terug naar de stad…
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
- laatste firmant van de fa. A. Jannink & Co te Enschede was de ongehuwde H.H. ‘Henri’ Jannink (1836-1912). Blijkens zijn in memoriam trok hij zich evenals zijn vader een beetje terug uit de maatschappij… “De overledene [H.H. Jannink] behoorde tot die ‘stillen in den lande’, die wel weinig van zich doen horen en zich niet veel in het openbare leven bewegen, maar wier namen toch door wie hen kenden, met ere zullen genoemd worden. Waar de heer Jannink iemand een vriendelijke attentie kon bewijzen, deed hij zulks gaarne. Vooral de armen in onze stad verliezen veel in hem; in stilte wel te doen was zijn lust. Bij velen zal dus zijn naam in gezegend aandenken blijven.” (Tubantia, 28 november 1912)
- Enschede, Langestraat 43. Het voormalige woonhuis van Abraham Jannink was afkomstig uit de boedel van zijn ouders en bleef lang in handen van de familie Jannink. Na de stadsbrand in 1862 bleef het perceel jarenlang onbebouwd; pas na het overlijden van Abraham in 1868 liet diens zoon A.H. Jannink daarop een nieuw woonhuis bouwen. Laatste bewoners waren Arnold’s ongehuwde dochters J.B. ‘Anna’ Jannink (1887-1955) en E.M. ‘Betsy’ Jannink (1872-1932). In 1933 verkocht de familie Jannink het pand met bijbehorend achtergelegen terrein en bijgebouw aan de R.K. Patronaatscommissie St. Jacobus.
- de relatie tussen Abraham Jannink (1801-1868) en zijn oudste zoon Engbert Jannink (1832-1901) was niet goed. Dusdanig bekoeld zelfs, dat Engbert Jannink met financiële hulp van zijn oom-dominee Nicolaas Jannink de firma Arntzenius, Jannink & Co stichtte te Goor.
- Archief Twentse Textielfamilies, familiearchief Jannink
Geef een reactie