Brandkisten ten tijde van de stadsbrand van Enschede, 1862

Tante Roessingh was met Bertsoom en met logé’s den geheelen dag naar ‘t Stroot en hebben van de brand niets gemerkt. Ge kunt begrijpen hoe ze hebben opgekeken toen ze ‘s avonds 8 uur zijn teruggekomen en de geheele stad terneergelegd vonden. Bertsoom heeft ‘s nachts met groot levensgevaar er zijne ijzeren brandkist uitgehaald, vandaar het verhaal in krant.”

Tot aan de grote stadsbrand van Enschede op 7 mei 1862, woonden Engelbertus ‘Bert’ van Heek (1799-1864) en zijn zuster J.B. ‘Na’ Roessingh-van Heek (1782-1863) samen in een huis aan de Langestraat in Enschede. De stad was nog versierd vanwege het bezoek van koning Willem III een paar dagen daarvoor, waardoor de brand zich razendsnel kon verspreiden. Volgens brievenschrijfster Mietje Ledeboer-van Heek, hadden haar oom en tante op ‘t Stroot in Twekkelo geen weet van de brand. Het is onduidelijk naar welk krantenartikel zij in haar brief verwijst. Wel maakten alle Nederlandse kranten melding van een verkoold lichaam van een bejaarde man dat was aangetroffen op een geldkist. Omdat in de brandkisten alle waardepapieren werden bewaard, waagde ook de 62-jarige Bert van Heek zijn leven om in de nacht van 7 op 8 mei zijn brandkist veilig te stellen…

De twee toevluchtsoorden van Bert en Na van Heek

In tegenstelling tot zijn broers hield Bert van Heek zich niet bezig met handel. Eigenlijk werd hij überhaupt niet geassocieerd met een specifiek beroep. In 1841 werd hij aangeduid als ‘rentenier’ en de kunst van beleggen verstond hij goed. Daarom beheerde hij ook de financiën van zijn zuster, de inmiddels 80-jarige weduwe Roessingh-van Heek. Zij was ten tijde van de stadsbrand reeds 40 jaar weduwe en haar enige zoon en schoondochter waren op dat moment al overleden. ‘t Stroot in Twekkelo was eigendom van de weduwe Roessingh-van Heek en diende na de stadsbrand voor haar en haar ongehuwde broer Bert als toevluchtsoord. In het najaar nam het tweetal hun intrek op de havezate Singraven, waar op dat moment haar kleinkinderen Roessingh Udink woonden. Ondanks het verlies van hun woonhuis aan de Langestraat, verging het de oudere broer en zus goed. Op 16 september 1862 schreef hun zuster J. ‘Koos’ van Heek vanuit Deventer:

Het doet mij plezier dat gij u buiten zo goed kunt schikken. Het weer is ook zo buitengewoon warm en aangenaam dat men zich nergens beter kan amuseren, en ook gezonder en opgeruimder is, dan de vrije natuur. Broer Bert zal wel veel op jacht gaan”

Ondertussen werd het woonhuis aan de Langestraat door de oude weduwe Roessingh-van Heek in de oude luister herbouwd. Dit is het huidige pand Langestraat 41. In de twintigste eeuw diende dit huis als kantoor voor de firma Gerhard Jannink & Zonen, vandaar dat het tegenwoordig vooral bekend staat als het Janninkshuis. De weduwe heeft niet lang van het nieuwe huis kunnen genieten; zij overleed daar op 3 december 1863. Nog geen jaar later overleed haar broer Bert op ‘t Stroot. Vervolgens werd de buitenplaats verkocht aan hun jongste neefje Gerrit Jan van Heek (1837-1915).

De ontwikkeling van de brandkast

Waarde oom,
Gisteren heb ik de ijzeren kist ontvangen, maar wat is die verbrand! Ik zal er mijnheer Boissevain eens over schrijven.” (brief van Bertha Roessingh Udink aan haar oudoom Bert van Heek, 21 juni 1862)

De brandkist, die door de oude Bertsoom uit het afgebrande pand aan de Langestraat was gered, werd een maand na de brand naar Singraven verzonden. Daar konden de kleinkinderen van zijn zuster de kluis bewonderen. Gelukkig kwamen de waardepapieren grotendeels ongeschonden uit de kluis en bleef die schade zodoende beperkt. Ook de Amsterdamse effectenfirma Holjé & Boissevain was te spreken over de kwaliteit van de brandkist van Van Heek. Op 20 augustus 1862 schreven zij aan Bert van Heek o.a.:

En nu moeten wij iedereen die daartoe hulp heeft verleend ook eer doen weervaren & dan waarlijk moeten wij daaronder de brandkasten noemen. Een kast te maken die tegen alle vuur hoe hevig en langdurig ook bestand is, is waarlijk niet mogelijk. Geen enkele materie kan op den duur aan vuur weerstaan, maar er is een brandkast en brandkast; zoo hebben wij ook onder behandeling een paar effecten van de Doopsgez[inde] gemeente ten uwent (dit blijft onder ons), maar wij wenschten UEd. die gezien hadt, slechts enkele stukjes waren overgebleven; hadden uwe metallieken er zoo uitgezien de lange wettelijke amortisatiewet ware niet te ontwijken geweest!” i

Toch meenden sommige mensen de ultieme veiligheidsvoorziening te hebben bedacht. Op 5 juni 1862 werd in het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage onderstaande toegezonden brief opgenomen:

Het heeft sints een tal van jaren, op technisch terrein, een belangrijk vraagstuk uitgemaakt, om eene inrigting daar te stellen, waardoor kostbaarheden, belangrijke papieren en geldswaarden, zoodanig bewaard konden blijven, dat zij niet door brand als anderszins vernield of op eenige wijze beschadigd konden worden. Ter bereiking van dat doel vervaardigde men ijzeren kasten, die zoowel wat uiterlijken vorm als inrigting betreft, van jaar tot jaar belangrijke verbeteringen ondergingen.
Hoe voortreffelijk deze brandwaarborg-kasten nu ook in gewone gevallen mogen zijn, zoo heeft de ondervinding geleerd, dat zij niet altijd bestand zijn tegen zware balken of andere lasten, die er op vallen, noch tegen een buitengewoon sterken gloed.
De brand te Rotterdam, eenige jaren geleden, de ramp van Enschede nu onlangs, zij waren er helaas getuigen van, welke schatten in ijzeren brandkasten verloren gingen, die men nogtans daarin veilig waande.
En het is daarom, Mijnheer de Redacteur, dat wij de aandacht wilden vestigen op inrigtingen, die in ieder geval een volkomen waarborg opleveren. Wij bedoelen gemetselde kelders of kluizen, die, zoover ons bekend, reeds in drie der voornaamste steden van ons land zijn toegepast.
Papieren en kostbaarheden in zoodanige gemetselde kluizen bewaard, zijn tegen vernieling door brand gewaarborgd. Worden die papieren en kostbaarheden in ijzeren brandkasten gesloten, in die kluizen geplaatst, dan zijn ze tegen elk gevaar, welke ook, beveiligd. De daarstelling daarvan is dus ten hoogste aan te bevelen.
Met de meeste achting hebben wij de eer ons te noemen,
Beoefenaars op practisch gebied”

De Doopsgezinde gemeente

Vier dagen na de verwoestende brand, verschenen er vier mannen voor notaris Isaak Blijdenstein in Enschede. Het gezelschap bestond uit Hendrik ten Cate Lzn, Benjamin Willem Blijdenstein Jbzn, Hermannus Stenvers en Jan Beukers. De eerste drie heren waren diakenen van de Doopsgezinde gemeente van Enschede en de laatstgenoemde was de boekhouder. In het huis van Jan Beukers, gelegen aan de Langestraat en ook verwoest door de brand, bevond zich de kostbare ijzeren brandkist met alle waardepapieren van de gemeente. Er waren meerdere sloten op de brandkist aangebracht, waarvan de sleutels voor de zekerheid waren verdeeld onder drie van de bestuursleden. Na de brand werd de kist veiliggesteld en in aanwezigheid van de notaris geopend. Deze verklaarde:

Dat zij comparanten daarom verlangen dat de voormelde kist in tegenwoordigheid van mij notaris en getuigen worden geopend, en aan mij notaris verzoeken om van den staat of gesteldheid der papieren proces verbaal op te maken.
Voldoende aan het verzoek der heeren comparanten is de meergemelde kist in tegenwoordigheid van mij notaris en getuigen geopend en heb ik notaris in dezelve kist aanwezig bevonden hetgeen volgt:
Een massa verkoold papier waarop weinig of niets leesbaar is. Alleen kan worden nagegaan het bestaan van twee Russische effecten, waarvan in tusschen de nummers alsmede niet duidelijk leesbaar zijn.
Waarvan dit proces verbaal opgemaakt.”ii

  • Erfgoed Enschede, Notarieel Archief, nots. I. Blijdenstein, toegangsnummer 1857, inventarisnummer 1017, akte 113, 11 mei 1862
  • Archief Twentse Textielfamilies, familiearchief Ledeboer, o.a. inv.nr. 200
  • Achtergrondfoto gemaakt met Midjourney / AI

iArchief Twentse Textielfamilies, familiearchief Ledeboer, LA01444, brief van Holjé & Boissevain aan Bert van Heek, 20 augustus 1862

ii Erfgoed Enschede, Notarieel Archief, nots. I. Blijdenstein, toegangsnummer 1857, inventarisnummer 1017, akte 113, 11 mei 1862

2 reacties op “Brandkisten ten tijde van de stadsbrand van Enschede, 1862