Twentse fabrikantenzonen aan het Stedelijk Gymnasium in Deventer, 1852-1862

Het nieuwe schooljaar is weer begonnen, zoals dat ook in de 19e eeuw het geval was voor de kinderen van Twentse fabrikanten. Deze fabrikantenzonen kozen vaak voor een middelbare schoolopleiding die hen voorbereidde op een loopbaan in de industrie of handel. Toch was het Stedelijk Gymnasium in Deventer tussen 1852 en 1862 een bijzonder populaire keuze voor deze kinderen. Maar waarom juist deze school?

File:Landhuis Deventer 2019.jpg
Het Landshuis aan het Grote Kerkhof te Deventer, alwaar indertijd het Stedelijk Gymnasium gevestigd was.
(Foto: Steven Lek, 2019)

Een paar eeuwen geleden stuurden vermogende families hun zonen doorgaans naar Latijnse scholen, waar het leren van Latijn en vaak ook Grieks centraal stond. Tijdens de Franse tijd (1795-1813) ontstond er echter meer belangstelling voor de moderne talen zoals Frans, Duits en Engels. Daarom werden er in de eerste helft van de negentiende eeuw steeds meer Franse scholen opgericht. Sommige Latijnse scholen, zoals die in Enschede, speelden in op deze vraag door vanaf 1816 twee afdelingen aan te bieden: één met klassieke talen en één met enkel moderne talen.i Vanaf 1845 nam de belangstelling voor Latijnse scholen verder af, omdat toelating tot universiteiten voortaan ook via een staatsexamen mogelijk werd. De meeste fabrikantenfamilies hechtten geen waarde aan de klassieke talen, waardoor Latijn en Grieks sinds 1857 lange tijd niet meer werden onderwezen in Enschede.

Ook in Deventer kende de Latijnse school een dalend aantal leerlingen, wat ertoe leidde dat men daar in 1848 besloot de Latijnse en Franse school samen te voegen tot het Stedelijk Gymnasium. Net als in Enschede bestonden hier voortaan twee afdelingen: één met klassieke talen en één zonder. Vooral de laatstgenoemde opleiding trok de interesse van Twentse fabrikantenfamilies.

Een extra aantrekkingskracht vormde de verhuizing van onderwijzer Harremannus Levenkamp (1822-1909) van Enschede naar Deventer in 1850. Niet langer gaf hij les in de moderne talen aan de Latijnse school in Enschede, maar voortaan aan het Stedelijk Gymnasium in Deventer. Hij stond in hoog aanzien bij veel Enschedese fabrikanten, die de zorg over hun zonen nu aan hem in Deventer toevertrouwden. Tussen 1852 en 1862 waren dan ook veel fabrikantenzonen leerling aan de tweede afdeling van het Stedelijk Gymnasium, en velen van hen woonden bij ‘Vader Mannes’, zoals Levenkamp door zijn kostgangers werd genoemd.

Leerlingen in de kost

Al eerder werden zonen uit het Twentse textielmilieu elders naar school gestuurd. Soms was het gebrek aan een Latijnse of Franse school in hun woonplaats de oorzaak, waardoor bijvoorbeeld generatieslang de familie Jordaan uit Haaksbergen hun kinderen elders naar school stuurde. Religieuze of patriottische overwegingen konden ook een rol spelen, zoals bij de neven Barend (1780-1857) en Benjamin W. Blijdenstein (1780-1857), die bij rector Erler in Almelo in de kost gingen. In andere gevallen ligt de reden minder voor de hand; mogelijk wilde men de horizon van hun kinderen verbreden of de ‘levendigheid’ in de vaak grote huisgezinnen verkleinen. Zo werden de broers Jan (1805-1864) en Herman ter Kuile (1807-1826) naar school gestuurd in Vaassen, terwijl Engbert Jannink (1752-1829) zijn zonen naar verschillende plaatsen zond: Nordhorn, Leersum en Kerk-Avezaath. In de jaren ’40 van de negentiende eeuw was de Franse school van de heer Beudeker in Goor bijzonder populair bij fabrikanten; hier zaten onder andere P.E. ‘Piet’ van Heek (1829-1888), Willem H. Jordaan (1828-1902), Jan Willem ter Kuile (1829-1923) en Engbert Jannink (1832-1901). In Goor ontvingen deze leerlingen catechisatieonderwijs van ds. Nicolaas Jannink (1813-1902), die als kind zelf ook zijn ouderlijk huis had verlaten om elders onderwijs te volgen.

Klaas, zoals Nicolaas Jannink als kind werd genoemd, wist al op jonge leeftijd dat hij dominee wilde worden. Om die reden schonk zijn grootmoeder hem op tienjarige leeftijd de oude familiebijbel. Hij werd als kind ondergebracht bij de ongehuwde dominee Corell in het slaperige dorpje Kerk-Avezaath en verhuisde vervolgens op 15-jarige leeftijd naar Deventer, waar hij leerling werd aan de Latijnse school. Rond 1828 had deze school al te kampen met een dalend aantal leerlingen, waardoor het schoolgebouw moest worden gedeeld met de tekenschool en deels werd gebruikt als militaire opslag. Toen de Latijnse en Franse school aldaar in 1848 hun krachten bundelden, keerde het tij en trokken veel Twentse leerlingen naar Deventer om daar hun middelbare schooltijd af te ronden. Ook de dominee stuurde later zijn twee zonen, Gerrit Jan en Engbert Nicolaas Jannink, respectievelijk in 1860 en 1861 naar het Stedelijk Gymnasium in Deventer. Bram Ledeboer, de latere zwager van Gerrit Jan Jannink, zette rond die tijd de verschillende schoolopties voor zijn jongere neef Helmich van Heek uiteen. Over het Stedelijk Gymnasium, waar hij zelf ook onderwijs had genoten, schreef hij aan zijn oom Herman van Heek:

Het gymnasium te Deventer is daarentegen geheel anders ingerigt. Men heeft hier twee afdeelingen, de een is voor die jongelui die studeren, de andere voor diegenen welke voor den handelstand en de industrie worden opgeleid. Beide afdeelingen staan geheel op zich zelve, en behalve in de Fransche, Engelsche en Duitsche talen waarin zij eenige uren gemeenschappelijk les hebben, hebben zij geene leeruren met elkander gemeend. Zijn de jongelui die niet studeren in de hoogste klasse hunner afdeeling gekomen, dan hebben zij regt de colleges aan het atheneum in natuur- en scheikunde bij te wonen en zich op het laboratorium in de praktische scheikunde te oefenen. Over het algemeen is het Deventer gymnasium een der beste inrigtingen van dien aard in ons land en kan ik u gerust recommanderen [uw zoon] Helmich een paar jaren naar Deventer te zenden.”ii

Vermoedelijk is de brief opgesteld in de zomer van 1861, toen Willem Stroink aan zijn neef Bram Ledeboer schreef: “Helmich van Heek gaat naar Mannes naar Deventer.’ iii Opmerkelijk is dat Helmich van Heek (1845-1902) ontbreekt in de lijst van studenten aan het Stedelijk Gymnasium, die sinds 1848 door de rectoren werd bijgehouden.iv Ook wordt hij pas een jaar later ingeschreven in het bevolkingsregister van Deventer. Dit laatste zegt overigens niet veel, want ook Bram ontbreekt in het bevolkingsregister, terwijl uit de bewaard gebleven correspondentie duidelijk blijkt dat hij woonachtig was bij ‘Vader Mannes’. Naast Bram werden ook Gerrit Jan van Heek, Willem Joan Blijdenstein, Jasper Frederik Engberts, Herman Gijsbert Blijdenstein, Willem Stroink en Arnold Willem Gelderman aan de zorg van Levenkamp en zijn vrouw toevertrouwd. De twee zonen van dominee Jannink woonden bij Johan Hendrik Meijer, die Levenkamp in 1860 was opgevolgd als leraar in de moderne talen aan het gymnasium.

Herinneringen aan de schooltijd

A. ‘Bram’ Ledeboer (1842-1897), leerling aan het gymnasium te Deventer, 1857-1858
(Foto omstreeks 1860, Archief Twentse Textielfamilies)

Over de schooltijd in Deventer komen we meer te weten dankzij bewaard gebleven brieven in het Archief Twentse Textielfamilies. Zo zijn er brieven uit de tweede helft van 1857, toen Bram Ledeboer vanwege ziekte tijdelijk was teruggekeerd naar Enschede. Levenkamp hield hem per brief op de hoogte van de lesstof en raadde huiswerk aan, zodat hij niet te ver achter zou raken.v Het meest kleurrijk zijn echter de brieven die werden geschreven door leeftijdsgenoten van de leerlingen, die een levendig beeld schetsen van wat tieners nog meer bezighield. Een illustratief voorbeeld is de openingszin van Jan Scholten uit 1858: “Daar gij toch wel eens gaarne iets van de juffers en ons zult willen hooren”. In de brief werd uitgebreid verslag gedaan van een partijtje op het Amelink van de familie Blijdenstein, met details over wie bij wie op schoot had gezeten, wie met wie had gezoend en welke liederen werden gezongen. Maar ook andersom was men nieuwsgierig naar het leven in Deventer. In 1859 bleek Bram definitief zijn tijd in Deventer te hebben afgesloten. Zijn neef Willem Stroink, die nog leerling was aan het gymnasium aldaar, hield hem van alles op de hoogte:

De lessen zijn hier nu weder geregeld aan den gang. Bij Kist gaat alles nog altijd den ouden gang. Van der Schleijden en Schouwenburg maken het hem soms nog wel eens geducht lastig. Dezen middag heeft er weer een leven geweest als een oordeel, want wij wisten dat V.S.M. naar Amsterdam was. De kagchel werd zoo vol gestopt als maar mogelijk was en het was er dan ook ongemakkelijk benaauwd. Frits heet thans bij Schouwenburg ‘den kleinen teer’ en krijgt nu en dan wel eens een opstopper. Wij kunnen evenwel geducht merken dat gij er niet bij zijt, want het plagen van Philip [van der Schleijden] gaat toch zoo goed niet.”vi

Ook J. ‘Koos’ Menalda van Schouwenburg (1842-1912), die als een van de plaaggeesten werd genoemd, verliet later dat jaar Deventer en werd student in Delft. In een brief aan zijn vriend Bram dacht hij terug aan hun gezamenlijke schooltijd in Deventer:

(…) Hoewel ik geenen deele met mijn vorige toestand ruilen zou willen, kan ik toch nog met genoegen denken aan het leventje vroeger gesleten. Dit toch had ook weder zijn eigenaardige genoegens, of was het toen geen uitspanning wanneer wij te zamen van een les van Mannes [Levenkamp] of Kreling afkomende, eenige minuten lang konden uitknijpen en eens naar het water gaan kijken, of wanneer wij ons amuseerden om beide genoemde heertjes eens regt kwaad te maken, of Kist eens geheel beteuterd te zien. Was het toen geen uitspanning? Woensdag of Zaturdaags middag in Deventers omstreken rond te dwalen of bij geval eens tot aan de knieën in de sloot te springen, en ’s avonds nu een beetje gekrabd of zoo iets gedaan te hebben, te kunnen zeggen: ‘Zie zoo, noe he’k niks meer te doen, ‘k heb al mien werk af!’ (…) ”vii

Het einde van de populariteit van het Stedelijk Gymnasium

In 1863 werd de Wet op Middelbaar Onderwijs aangenomen, waardoor er in heel Nederland Hogere Burgerscholen werden opgericht. Enschede kreeg ook een bijzondere school in haar midden, de Twentsche Industrie- en Handelsschool. Hierdoor vond het Stedelijk Gymnasium in Deventer het niet langer nodig om de tweede afdeling zonder klassieke talen nog langer te faciliteren; het werd een klassiek gymnasium waar Latijn en Grieks voortaan tot de verplichte vakken behoorden. Aangezien deze talen niet van belang waren voor fabrikanten-in-spé, nam het aantal Twentse leerlingen drastisch af. Zij gingen doorgaans naar de Twentsche Industrie- en Handelsschool, waaruit later de hoogaangeschreven Nederlandsche School voor Nijverheid en Handel, de Hogere Textielschool en het Gemeentelijk Lyceum voortkwamen. Bij laatstgenoemde instelling kunnen leerlingen tegenwoordig ook terecht voor het gymnasium.

Sporadisch werd nog door Twentse fabrikantentelgen gekozen voor het klassieke gymnasium in Deventer, zoals door Engelbert Hendrik Karel Justus ter Kuile (1860-1943), Maurits Karel Johan Justus ter Kuile (1862-1931) en Lambertus ten Cate (1862-1930). In 1884 werd voor het eerst een meisje toegelaten tot het gymnasium, namelijk de 15-jarige Aaltje Stegeman (1870-1957). Vijf jaar later verliet zij het gymnasium met diploma en was jarenlang werkzaam als secretaresse van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs in Deventer.viii ix x. Tot de eerste generatie vrouwelijke gymnasiasten in Deventer behoorde ook Johanna Engelina Scholten (1882-1963) uit Enschede, die later trouwde met textielfabrikant Jan Hendrik Morsman.

Album Discipulorum Gymnasii Daventriensis, 1848-1947

Fragment Album Discipulorum Gymnasii Daventriensis, waaronder de inschrijvingen van Gerrit Jan van Heek en Abraham ten Cate uit Enschede

De volgende Twentse fabrikantenzonen waren leerling aan de tweede afdeling van het Stedelijk Gymnasium in Deventer:

Bernard Gerhard Cromhoff (1837-1898), ingeschr. 6 september 1852, afd. II, kl. 1, vertr.1 april 1855, afd. II, kl. 2a.

Godfried Salomonson (1839-1911), ingeschr. 20 oktober 1852, afd. II, kl. 1, vertr. 28 juni 1855, kl. II, 3a.

Gerrit Jan van Heek (1837-1915), ingeschr. 6 september 1853, afd. II, kl. 2a, vertr. 28 juni 1855, afd. II, kl. 3a.

Abraham ten Cate (1838-1891), ingeschr. 6 september 1853, afd. II, kl. 1, vertr. 28 juni 1855, afd. II, kl. 2a.

Herbert Stroink (1838-1891), ingeschr. 22 augustus 1854, afd. II, kl. 2a, vertr. 27 juni 1856, afd. II, kl. 3a

Willem Joan Blijdenstein (1839-1921), ingeschr. 22 augustus 1854, afd. II, kl. 3a, vertr. 27 juni 1856, afd. II, 3b

Benjamin Willem Blijdenstein (1839-1914), ingeschr. 22 augustus 1854, afd. II, kl. 3a, vertr. 27 juni 1856, afd. II, 3b

Herman Jurriaan Stroink (1840-1908), ingeschr. 20 augustus 1856, afd. II, kl. 2a, vertr. 26 juni 1857, afd. II, kl. 1

Herman Gijsbert Blijdenstein (1841-1906), ingeschr. 20 augustus 1856, afd. II, kl. 3a, vertr. 26 juni 1858, afd. II, kl. 3b

Helmich August van Heek (1840-1917), ingeschr. 27 augustus 1856, afd. II, kl. 3a, vertr. 26 juni 1858, afd. II, kl. 3b

Hendrik Bernard ten Hoopen (1842-1897), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 2a, vertr. 26 juni 1858, afd. II, kl. 1

Dirk Antony Gerard ten Doesschate (1840-1871), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. I, kl. 2a, vertr. Juni 1861, afd. I, kl. 3b

Jasper Frederik Engberts (1843-1860), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 1, vertr. 1 juli 1859, afd. II, kl. 3a

Frederik Engbertus Smelt (1844-1912), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 1, vertr. 1 juli 1859, afd. II, kl. 3a

Abraham Ledeboer (1842-1897), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 3a, vertr. 17 augustus 1858, afd. II, kl. 3b

Christiaan Mauritz Gelderman (1841-1888), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 2a, vertr. 1 mei 1859, afd. II, kl. 3a

Willem Stroink (1843-1893), ingeschr. 17 augustus 1858, afd. II, kl. 3a, vertr. 29 juni 1860, afd. II, kl. 3b voor industrie

Sybrand ten Cate (1844-1920), ingeschr. 16 augustus 1859, afd. II, kl. 1, vertr. Juni 1862, afd. II, kl. 3a

Arnold Willem Gelderman (1845-1888), ingeschr. 16 augustus 1859, afd. II, kl. 1, vertr. 1 april 1860, afd. II, kl. 1

Gerrit Jan Jannink (1844-1912), ingeschr. 21 augustus 1860, afd. II, 3a, vertr. [28 juni 1862]

Engbert Nicolaas Jannink (1845-1914), ingeschr. 20 augustus 1861, afd. II, kl. 2a, ontsl. 30 juni 1864

Gerrit Hendrik ter Horst (1848-1889), ingeschr. 19 augustus 1862, afd. II, kl. 1, –

Jan Hendrik ter Kuile (1848-1919), ingeschr. 19 augustus 1862, afd. II, kl. 1, –

idr. A. Benthem, ‘Geschiedenis van Enschede en zijne naaste omgeving’, 1920

iiArchief Twentse Textielfamilies (ATT), Enschede; familiearchief Ledeboer, inv.nr. 198, concept brief van Bram Ledeboer aan zijn oom Herman van Heek, ca. 1861

iiiATT; familiearchief Ledeboer, inv.nr. 191, brief van Willem Stroink aan Abraham Ledeboer, 5 augustus 1861 (LA01683)

ivCollectie Overijssel, toeg.nr. 809 Rector van het Gymnasium, inv.nr. 81 Stamboeken, 1848-1946

vATT; familiearchief Ledeboer, inv.nr. 197, brief van Mannes Levenkamp aan Bram Ledeboer, 30 september 1857

viATT; familiearchief Ledeboer, inv.nr. 191, brief van Willem Stroink aan Bram Ledeboer, 10 januari 1859

viiATT; familiearchief Ledeboer, inv.nr. 191, brief van Koos Menalda van Schouwenburg aan Bram Ledeboer, 26 december 1859

viiiHet Vaderland, 29 juni 1889

ixProvinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 oktober 1901

xProvinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 31 december 1910


ENGLISH

Textile Manufacturers from Twente and Their Education at the Stedelijk Gymnasium in Deventer, 1852-1862

The new school year has begun, just as it did in the 19th century for the children of manufacturers from Twente. These sons often chose a secondary school education that prepared them for a career in industry or trade. However, between 1852 and 1862, the Stedelijk Gymnasium in Deventer became a particularly popular choice for these children. But why this school in particular?

File:Landhuis Deventer 2019.jpg
The Landshuis at the Grote Kerkhof in Deventer, where the Stedelijk Gymnasium was once located.
(Photo: Steven Lek, 2019)

A few centuries ago, wealthy families typically sent their sons to Latin schools, where learning Latin and often Greek was central. However, during the French period (1795-1813), there was increasing interest in modern languages such as French, German, and English. As a result, more French schools were established in the first half of the 19th century. Some Latin schools, such as the one in Enschede, adapted to this demand by offering two departments from 1816: one with classical languages and one without. From 1845, interest in Latin schools declined further as university admission became possible through a state exam. Most manufacturing families placed little value on classical languages, which led to Latin and Greek being largely discontinued in Enschede after 1857.

Similarly, the Latin school in Deventer experienced a decline in students, leading to the decision in 1848 to merge the Latin and French schools into the Stedelijk Gymnasium. As in Enschede, the Stedelijk Gymnasium now offered two departments: one with classical languages and one without. The latter department, in particular, attracted the interest of Twentse manufacturing families.

An additional attraction was the relocation of teacher Harremannus Levenkamp (1822-1909) from Enschede to Deventer in 1850. No longer teaching modern languages at the Latin school in Enschede, he now did so at the Stedelijk Gymnasium in Deventer. He was highly regarded by many manufacturers in Enschede, who entrusted their sons to his care in Deventer. As a result, between 1852 and 1862, many manufacturers’ sons were students in the second department of the Stedelijk Gymnasium, with many of them residing with ‘Father Mannes,’ as Levenkamp was affectionately known by his boarders.

Boarding Students

Even before this period, sons from the Twentse textile manufacturers were sent to schools elsewhere. Sometimes this was due to the lack of a Latin or French school in their hometown, which is why, for example, generations of the Jordaan family from Haaksbergen sent their children to schools elsewhere. Religious or patriotic considerations could also play a role, as was the case with cousins Barend (1780-1857) and Benjamin W. Blijdenstein (1780-1857), who boarded with Rector Erler in Almelo. In other cases, the reason is less clear; it is possible that parents wanted to broaden their children’s horizons or reduce the ‘liveliness’ in their often large households. For example, the brothers Jan (1805-1864) and Herman ter Kuile (1807-1826) were sent to school in Vaassen, while Engbert Jannink (1752-1829) sent his sons to different places: Nordhorn, Leersum, and Kerk-Avezaath. In the 1840s, the French school of Mr. Beudeker in Goor was particularly popular with manufacturers; students included P.E. ‘Piet’ van Heek (1829-1888), Willem H. Jordaan (1828-1902), Jan Willem ter Kuile (1829-1923), and Engbert Jannink (1832-1901). In Goor, these students received catechism lessons from Rev. Nicolaas Jannink (1813-1902), who had also left his parental home as a child to receive education elsewhere.

Klaas Jannink, as Nicolaas was known as a child, knew from a young age that he wanted to become a minister. For this reason, his grandmother gave him the old family Bible when he was ten years old. As a child, he was placed in the home of the unmarried minister Corell in the sleepy village of Kerk-Avezaath, and at the age of 15, he moved to Deventer, where he became a student at the Latin school. Around 1828, this school was already struggling with a declining number of students, forcing the school building to be shared with the drawing school and partially used as a military storage facility. When the Latin and French schools in Deventer combined forces in 1848, the tide turned, and many students from Twente were drawn to Deventer to complete their secondary education there. The minister also later sent his two sons, Gerrit Jan and Engbert Nicolaas Jannink, to the Stedelijk Gymnasium in Deventer in 1860 and 1861, respectively. Bram Ledeboer, the future brother-in-law of Gerrit Jan Jannink, outlined the various school options for his younger nephew Helmich van Heek around that time. Regarding the Stedelijk Gymnasium, where he had also studied, he wrote to his uncle Herman van Heek:

“The gymnasium in Deventer, however, is arranged quite differently. There are two departments: one for young people who wish to pursue further studies, and the other for those who are being prepared for careers in commerce and industry. These two departments are entirely separate, and except for the French, English, and German classes where they share some lessons, they have no other classes together. When the students who are not pursuing further studies reach the highest level of their department, they have the right to attend lectures at the atheneum in natural and chemical sciences and to practice practical chemistry in the laboratory. Overall, the Deventer gymnasium is one of the best institutions of its kind in our country, and I can confidently recommend sending [your son] Helmich to Deventer for a few years.”

It is believed that this letter was written in the summer of 1861, when Willem Stroink wrote to his cousin Bram Ledeboer: “Helmich van Heek is going to Mannes in Deventer.” Remarkably, Helmich van Heek (1845-1902) is not listed in the student register of the Stedelijk Gymnasium, which had been maintained by the rectors since 1848. Additionally, he was only registered in the Deventer population register a year later. However, this is not necessarily significant, as Bram is also absent from the population register, although preserved correspondence clearly shows that he was living with ‘Father Mannes.’ Alongside Bram, Gerrit Jan van Heek, Willem Joan Blijdenstein, Jasper Frederik Engberts, Herman Gijsbert Blijdenstein, Willem Stroink, and Arnold Willem Gelderman were also entrusted to the care of Levenkamp and his wife. The two sons of the minister Jannink lived with Johan Hendrik Meijer, who succeeded Levenkamp in 1860 as a teacher of modern languages at the gymnasium.

Memories of School Days

A. ‘Bram’ Ledeboer (1842-1897), student at the gymnasium in Deventer, 1857-1858 (Photo circa 1860, Twentse Textile Families Archive)

We learn more about the school days in Deventer thanks to preserved letters in the Archief Twentse Textielfamilies. For example, there are letters from the second half of 1857, when Bram Ledeboer had temporarily returned to Enschede due to illness. Levenkamp kept him informed of the lessons by letter and recommended homework so that he would not fall too far behind. However, the most colorful letters were written by the students’ contemporaries, who paint a lively picture of what else occupied the minds of teenagers. An illustrative example is the opening line of Jan Scholten’s 1858 letter: “As you would like to hear about the ladies and us.” The letter provided a detailed account of a party at the Amelink estate of the Blijdenstein family, including details about who sat with whom, who kissed whom, and which songs were sung. But curiosity about life in Deventer also existed in the other direction. In 1859, it became clear that Bram had definitively ended his time in Deventer. His cousin Willem Stroink, who was still a student at the gymnasium, kept him informed:

“The lessons are now back on track here. At Kist’s, everything is still the same. Van der Schleijden and Schouwenburg still give him a hard time now and then. This afternoon there was another commotion, because we knew that V.S.M. was in Amsterdam. The stove was stuffed as full as possible, and it was unbearably hot. Frits is now called ’the little tar’ by Schouwenburg and occasionally gets a beating. We certainly notice that you are no longer here because teasing Philip [van der Schleijden] is not as effective.”

J. ‘Koos’ Menalda van Schouwenburg (1842-1912), who was mentioned as one of the pranksters, also left Deventer later that year and became a student in Delft. In a letter to his friend Bram, he reminisced about their shared school days in Deventer:

“(…) Although I would not want to trade places with my previous situation, I can still fondly remember the life we led then. That life also had its unique pleasures. Was it not relaxing when we, after a lesson from Mannes [Levenkamp] or Kreling, could slip away for a few minutes and look at the water? Or when we amused ourselves by making those two gentlemen really angry, or seeing Kist completely flustered. Was it not relaxing to wander around the Deventer area on Wednesday or Saturday afternoons, or to accidentally jump into a ditch up to our knees? And in the evening, after scratching something or doing something similar, being able to say: ‘Well, now I have nothing left to do, I’ve finished all my work!’”

The End of the Popularity of the Stedelijk Gymnasium

In 1863, the Secondary Education Act was passed, leading to the establishment of Higher Civic Schools (HBS) across the Netherlands. Enschede also gained a notable school, the Twentsche Industrie- en Handelsschool. As a result, the Stedelijk Gymnasium in Deventer no longer saw the need to maintain the second department without classical languages; it became a classical gymnasium where Latin and Greek were now compulsory subjects. Since these languages were not considered important for future manufacturers, the number of students from Twente drastically decreased. They generally attended the Twentsche Industrie- en Handelsschool, from which later emerged the prestigious Nederlandsche School voor Nijverheid en Handel, the Higher Textile School, and the Municipal Lyceum. Today, students can also attend the gymnasium at the latter institution.

Occasionally, manufacturers’ descendants from Twente still chose the classical gymnasium in Deventer, such as Engelbert Hendrik Karel Justus ter Kuile (1860-1943), Maurits Karel Johan Justus ter Kuile (1862-1931), and Lambertus ten Cate (1862-1930). In 1884, the gymnasium admitted a girl for the first time, the 15-year-old Aaltje Stegeman (1870-1957). Five years later, she graduated from the gymnasium and worked for many years as the secretary of the Committee for the Supervision of Primary Education in Deventer. Among the first generation of female gymnasium students in Deventer was Johanna Engelina Scholten (1882-1963) from Enschede, who later married textile manufacturer Jan Hendrik Morsman.

Album Discipulorum Gymnasii Daventriensis, 1848-1947

The following manufacturers’ sons from Twente were students in the second department of the Stedelijk Gymnasium in Deventer:

Bernard Gerhard Cromhoff (1837-1898), ingeschr. 6 september 1852, afd. II, kl. 1, vertr.1 april 1855, afd. II, kl. 2a.

Godfried Salomonson (1839-1911), ingeschr. 20 oktober 1852, afd. II, kl. 1, vertr. 28 juni 1855, kl. II, 3a.

Gerrit Jan van Heek (1837-1915), ingeschr. 6 september 1853, afd. II, kl. 2a, vertr. 28 juni 1855, afd. II, kl. 3a.

Abraham ten Cate (1838-1891), ingeschr. 6 september 1853, afd. II, kl. 1, vertr. 28 juni 1855, afd. II, kl. 2a.

Herbert Stroink (1838-1891), ingeschr. 22 augustus 1854, afd. II, kl. 2a, vertr. 27 juni 1856, afd. II, kl. 3a

Willem Joan Blijdenstein (1839-1921), ingeschr. 22 augustus 1854, afd. II, kl. 3a, vertr. 27 juni 1856, afd. II, 3b

Benjamin Willem Blijdenstein (1839-1914), ingeschr. 22 augustus 1854, afd. II, kl. 3a, vertr. 27 juni 1856, afd. II, 3b

Herman Jurriaan Stroink (1840-1908), ingeschr. 20 augustus 1856, afd. II, kl. 2a, vertr. 26 juni 1857, afd. II, kl. 1

Herman Gijsbert Blijdenstein (1841-1906), ingeschr. 20 augustus 1856, afd. II, kl. 3a, vertr. 26 juni 1858, afd. II, kl. 3b

Helmich August van Heek (1840-1917), ingeschr. 27 augustus 1856, afd. II, kl. 3a, vertr. 26 juni 1858, afd. II, kl. 3b

Hendrik Bernard ten Hoopen (1842-1897), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 2a, vertr. 26 juni 1858, afd. II, kl. 1

Dirk Antony Gerard ten Doesschate (1840-1871), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. I, kl. 2a, vertr. Juni 1861, afd. I, kl. 3b

Jasper Frederik Engberts (1843-1860), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 1, vertr. 1 juli 1859, afd. II, kl. 3a

Frederik Engbertus Smelt (1844-1912), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 1, vertr. 1 juli 1859, afd. II, kl. 3a

Abraham Ledeboer (1842-1897), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 3a, vertr. 17 augustus 1858, afd. II, kl. 3b

Christiaan Mauritz Gelderman (1841-1888), ingeschr. 18 augustus 1857, afd. II, kl. 2a, vertr. 1 mei 1859, afd. II, kl. 3a

Willem Stroink (1843-1893), ingeschr. 17 augustus 1858, afd. II, kl. 3a, vertr. 29 juni 1860, afd. II, kl. 3b voor industrie

Sybrand ten Cate (1844-1920), ingeschr. 16 augustus 1859, afd. II, kl. 1, vertr. Juni 1862, afd. II, kl. 3a

Arnold Willem Gelderman (1845-1888), ingeschr. 16 augustus 1859, afd. II, kl. 1, vertr. 1 april 1860, afd. II, kl. 1

Gerrit Jan Jannink (1844-1912), ingeschr. 21 augustus 1860, afd. II, 3a, vertr. [28 juni 1862]

Engbert Nicolaas Jannink (1845-1914), ingeschr. 20 augustus 1861, afd. II, kl. 2a, ontsl. 30 juni 1864

Gerrit Hendrik ter Horst (1848-1889), ingeschr. 19 augustus 1862, afd. II, kl. 1, –

Jan Hendrik ter Kuile (1848-1919), ingeschr. 19 augustus 1862, afd. II, kl. 1, –

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*