150e overlijdensjaar Hendrik Jan van Heek (1814-1872) en prof. dr. Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872)

“Amice!
Tot ons grootleedwezen vernamen [wij] uit de brief van Mietje [Ledeboer] dat, en hoe ongesteld uw hooggeachte Oom is. Gij kunt denken hoe wij naar berigten verlangen. Ik verzoek u dan ook dringend ons op de hoogte te houden. Ongesteldheid schijnt thans, althans hier te ‘s-Hage, epidemisch. Maar het mag geene ziekte worden. Ook Papa heeft eene ernstige verkoudheid opgedaan, waarbij een zoo aanhoudende en hardnekkige hoest zich paarde, dat wij ons werkelijk bezorgd hebben gemaakt. Eenige beterschap en de verklaring van den doctor, dat er geen gevaar was, hebben ons eenigsints gerustgesteld.”
Blijkens de bovenstaande brief van mr. Willem Thorbecke aan A. ‘Bram’ Ledeboer d.d. 27 december 1871 schijnt een zware griepgolf over het land te hebben getrokken. Johan Rudolph Thorbecke en zijn goede vriend Hendrik Jan van Heek lagen beiden ziek op bed. In december 1871 lagen ook Van Heek’s zwager Isak Bussemaker (1826-1901) en diens vrouw en dochter in hun woonplaats Deventer met ‘zware gevatte koude met hevige koorts’ horizontaal. “Van Delden meent het een soort van griep is, die ons heeft aangetast, waarschijnlijk veroorzaakt door het afwisselende weder der laatste weken. Wat het zij, het is zeker eene lastige onaangename ziekte. Wij willen hopen later, wanneer oom Hendrik [van Heek] weder klaar is, en ook de roodvonk uit Enschede is geweken, de schade in te halen en u allen in goeden welstand te ontmoeten”, aldus Bussemaker in een brief aan zijn neef Bram Ledeboer. Hij verontschuldigde zich hierdoor de feestdagen niet gezamenlijk te kunnen vieren.
Of Hendrik J. van Heek (1814-1872) ook te kampen had met een zware griep is onduidelijk. Wel is bekend dat hij reeds jaren zwak van lichaam was. Een tijdgenoot sprak in 1858 over zijn “ingevallen borst, de verraderlijke kuch, ‘t vaste kenmerk van de ziekte, waarvoor geen kruid op aarde gewassen is. (…) Maar in dat zwakke lichaam woonde een sterke geest, een onverzettelijke wilskracht, in dat hoofd een zeer ontwikkeld helder verstand. Intellectuele kracht had over de physische zwakte leeren zegevieren. Een met hem aangeknoopt gesprek overtuigde u onmiddellijk, dat gij te doen had met een man, volkomen op de hoogte van zijn tijd en zijn tijd in vele opzichten zelfs vooruit.” (dr. A.L. van Schelven, ‘Onderneming en Familisme’ , p. 35). Hij was goed vertrouwd geraakt met de gevierde geneesheer Hermann E.J. Aschendorf (1793-1867) uit Gildehaus. In 1871 was Aschendorf echter al enkele jaren gestorven, zodat Hendrik van Heek zich in december 1871 liet onderzoeken door dr. Joseph A. Fles (1819-1905) in Utrecht. Opmerkelijk genoeg was dr. Fles gespecialiseerd in de oogheelkunde. Hij had in december 1871 na “naauwkeurig onderzoek zulk een gunstig advijs over den toestand van oom Hendrik [van Heek] gegeven”, aldus Bussemaker. Helaas verslechterde de gezondheidssituatie van Hendrik van Heek rond de jaarwisseling. Op donderdag 4 januari 1872, vandaag precies 150 jaar geleden, blies Hendrik van Heek op 57-jarige leeftijd zijn laatste adem uit. Bram Ledeboer klom de volgende dag in de pen en stelde zijn broers in Engeland gedetailleerd op de hoogte van het smartelijk sterfbed:
“Geliefde broeders,
Zoo is dan de slag, die wij wel is waar vreesten, maar nog in ‘t zoverre verschiet waanden, reeds gevallen. Onze tweede Vader, die ons altijd als zijn eigen kinderen heeft verzorgd, is van ons gescheiden. Niet voor eeuwig neen, daarvoor heb ik een te vast vertrouwen aan zijn sterfbed opgedaan; die zo geleefd hebben, sterven niet. Hun geest leeft in ons en om ons voort. Laat ons dat vertrouwen bewaren, laten wij den dood allen, als een tijdelijke scheiding slechts beschouwen en blijven geloven aan een wederzien. Op welke wijze dat voortbestaan na de dood dat wederzien zal plaats hebben, ‘t blijft ons in ons aardse leven een raadsel, maar ik vertrouw er vast op; die overtuiging is mij gisteren aan zijn sterfbed zielsbehoefte en waarheid tegelijk geworden. (…) Toen hij ons aan zijn bed zag staan vol weemoed en ik uitriep: ‘O Oom, wij scheiden niet voor eeuwig, maar wij zullen elkander weerzien!’ Zeide hij: ‘ja Bram, maakt mij het scheiden niet zuur’. Dit waren zijn laatste woorden. (…) Op ons allen, op mij vooral, legt de droevige gebeurtenis zware verantwoordelijkheid, namelijk zijn plaats, hoe gebrekkig dan ook te vervullen. Laat ons tonen door woord en voorbeeld dat we niet vergeefs naar zijn lessen geluisterd, zijn leven voor ogen gehad hebben. God geve ons daartoe lust en kracht!”
De emotie moest men zien te beteugelen, want er moest uiteraard veel worden geregeld. Allereerst werden de kantoorbedienden Jan Broen (1816-1904) en Jacob Broen (1838-1907) naar het gemeentehuis gestuurd om daar aangifte van het overlijden te doen. Vervolgens moesten overlijdensberichten worden geplaatst in de verschillende kranten. De overlijdensadvertenties waren uit naam van Herman van Heek (1816-1882), die zijn oudere broer voortaan opvolgde als chef der firma Van Heek & Co. De Tubantia d.d. 6 januari 1872 stond uitgebreid stil bij het overlijden:
“Enschede, 5 januarij. Een zware slag trof gisterenavond deze stad door het overlijden van een harer voornaamste industrieëlen en invloedrijkste ingezetenen, den WelEdGestr. Heer H.J. van Heek. Bedeeld met uitnemende gaven van verstand en hart, degelijk en eenvoudig, warm voorstander van vooruitgang, ontwikkeling en beschaving, was hij, als hoofd der aanzienlijke firma Van Heek & Co en in verschillende andere betrekkingen, der Kamer van Koophandel en Fabrieken enz. altijd onvermoeid in het bevorderen der algemeene en bijzondere belangen, zoo van deze plaats als van dit district, welke hij met een ruimen en zeldzaam helderen blik overzag. Steeds vond men hem bereid, om met raad en daad bij te staan, als hij slechts overtuigd was, iets goeds of nuttigs te helpen tot stand brengen of bevorderen. Wars van ziekelijke philantrophie, was hij menschenvriend in den waren zin des woords en zeer velen kunnen getuigen, dat hij de middelen, hem geschonken, niet enkel voor zichzelven aanwendde, maar zegen en welvaart om zich heen trachtte te verspreiden. Ten volle was hij dan ook de onderscheiding waardig, hem door de toekenning van de orde van den Nederlandschen Leeuw te beurt gevallen. Hij werkte, zoolang het dag was en rust nu van zijn arbeid: gewis zal zijn naam voortleven en zijne nagedachtenis in eere gehouden worden bij allen, die hem kenden en hoogachtten en die hem met weemoed nastaren!”
Hendrik van Heek (1814-1872) werd begraven op de algemene begraafplaats aan de Espoortstraat in Enschede. Na de begrafenis zullen de erven zich hebben bekommerd over zijn laatste wilsbeschikking. Meest bekend is zijn legaat ter waarde van ongeveer fl. 50.000,- voor de oprichting van het bekende Volkspark te Enschede. Sinds de opening van dit tweede volkspark van Nederland (in 1874) herinnert een zandstenen gedenkzuil aan de stichter: “Aan den nagedachtenis van den Stichter van het Volkspark. Den heer Hendrik Jan van Heek uit dankbaarheid gewyd. Door de ingezetenen van Enschede en Lonneker 2 mei 1874”. Dit voorbeeld, het schenken van parken, zou in Twente nog veel navolging krijgen.
Sinds 1905 herinnert ook het Hendrik Jan van Heekplein in Enschede aan de gulle schenker van het Volkspark. Tevoren stond daar aan de Zuiderhagen de gemeentelijke gasfabriek. Omstreeks 1900 groeide dat bedrijf uit zijn voegen, waardoor aan de spoorlijn een nieuwe gasfabriek werd gebouwd. De oude gasfabriek werd rond 1903 afgebroken, waardoor op die plaats een groot plein ontstond. De gemeente noemde het plein naar Hendrik van Heek.
Van Hendrik van Heek is slechts één foto bewaard gebleven, waarop de man met een serieus, enigszins bedrukt gelaat de camera inkijkt. Ook laat de fysieke kwetsbaarheid zich raden. Zijn zwager Isak Bussemaker herinnerde hem wel als een “fiks en vrolijk” persoon. Ook de staatsman Thorbecke wist het gezelschap van Hendrik van Heek zeer te waarderen; hij verbleef in 1866 maar liefst een maand ter zijner huize aan de Oude Markt in Enschede. Sinds het overlijden van zijn echtgenote C.A. ‘Lida’ van Heek-Blijdenstein (1823-1859) werd het Van Heekshuis verder bewoond door Hendrik’s zuster, de weduwe M.G. ‘Mietje’ Ledeboer-van Heek (1820-1895) en haar kinderen. Thorbecke was ook zeer gesteld op de gastvrouw en bedankte haar in zijn brieven expliciet voor haar goede zorgen. De vriendschap tussen Thorbecke en Van Heek ontstond in het jaar 1854, toen Thorbecke Enschede voor het eerst bezocht.
Op 4 juni 1872 overleed ook de inmiddels 74-jarige ‘warme vriend’ prof. dr. Johan Rudolph Thorbecke. In heel Nederland werd gerouwd en hingen zelfs sommige burgers spontaan de Nederlandse vlag halfstok. Thorbecke had te kennen gegeven dat ‘zijne begrafenis eenvoudig en zonder praal zou plaats hebben’. Desondanks werd de begrafenis op zaterdagochtend 8 juni 1872 druk bezocht; zowel bij het sterfhuis als op de Haagse algemene begraafplaats was een grote schare mensen aanwezig. Onder hen bevond zich o.a. de 30-jarige Bram Ledeboer. “Zoo aanstonds zult gij den verdienstelijkste man van Nederland de laatste eer bewijzen; in gedachten ben ik bij u”, schreef zijn broer Arnold uit Manchester op de dag van de begrafenis. Ook Thorbecke werd vereerd met straatnamen en het Thorbeckeplein in Amsterdam. Ook bij de onthulling van het standbeeld van Thorbecke op 18 mei 1876 waren verschillende Twentse fabrikanten aanwezig, waaronder G.J. ‘Jan’ Jannink (1844-1912) uit Goor. Zijn echtgenote M.G. ‘Mietje’ Jannink-Ledeboer (1850-1930), die Thorbecke als kind goed gekend had, schreef daarover het volgende aan haar broer Bram:
“Jan [Jannink] gaat de 18 naar Amsterdam, met het inwijden van het Thorbecke standbeeld. Ik had eerst plan om mee te gaan, maar heb er vanaf gezien omdat we vreesden dat het er te druk zou worden en omdat er geen enkele dame heen ging.”
Schijnbaar waren niet alleen begrafenissen, maar ook onthullingen van standbeelden mannenaangelegenheden.
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
- Het was de wens van Hendrik Jan van Heek (1814-1872) dat zijn woonhuis, Het Van Heekshuis aan de Oude Markt 26 te Enschede, na zijn dood zou worden bewoond door zijn jongste broer Gerrit Jan van Heek (1837-1915). Na het overlijden van Hendrik van Heek werd het Van Heekshuis nog een jaar bewoond door diens zuster M.G. ‘Mietje’ Ledeboer-van Heek (1820-1895) en haar gelijknamige dochter. Vanuit dit huis trouwde in 1873 M.G. ‘Mietje’ Ledeboer (1850-1930) met haar achterneef G.J. ‘Jan’ Jannink (1844-1912) uit Goor. Vervolgens werd het huis betrokken door G.J. ‘Jan’ van Heek (1837-1915), zijn tweede echtgenote en grote kinderschaar. Het hemelbed, waarin de staatsman Thorbecke in 1866 overnachtte, bleef decennialang door de familie gekoesterd.
- Hendrik van Heek was een kleine drie jaren gehuwd geweest met de kunstschilderes C.A. ‘Lida’ Blijdenstein (1823-1859). Uit dat huwelijk werd een dochtertje geboren dat na 5 weken stierf. Ook zijn geliefde echtgenote, die veel familieleden op doek had vereeuwigd, stierf in het kraambed. Daarna werd het huis betrokken door zijn zuster, de voornoemde weduwe Ledeboer-van Heek en haar kinderen. Niet alleen voor haar kinderen was hij een tweede vader, maar ook voor zijn jongste broer G.J. ‘Jan’ van Heek (1837-1915) die op 9-jarige leeftijd wees was geworden. “[Hendrik van Heek] had grooten invloed op de vorming der kinderen. Als een vriend van Thorbecke kweekte hij ook in zijne pleegkinderen de ideeën aan, die dezen grooten staatsman sierden”, aldus C.J. Snuif (Familieboek Van Heek, 1915). G.J. ‘Jan’ van Heek (1837-1915) was sinds de oprichting van de fa. Van Heek & Co een der firmanten. Na het overlijden van oom Hendrik van Heek trad ook A. ‘Bram’ Ledeboer toe als firmant. Commanditair vennoot was en bleef zijn moeder, Mietje Ledeboer-van Heek (de ‘Co’).
- Hendrik van Heek en zijn zuster Mietje Ledeboer-van Heek waren gezamenlijk eigenaren van het buiten Het Wageler en het goed Rigtersbleek. Na het overlijden van Hendrik van Heek kwam zijn helft van het Wageler toe aan zijn zuster, maar diens helft van Rigtersbleek ging over op G.J. ‘Jan’ van Heek. Na het overlijden van Mietje Ledeboer-van Heek in 1895 verkochten haar kinderen de helft van Rigtersbleek aan Jan van Heek, die daarop vervolgens de textielfirma GJ. van Heek & Zonen / Rigtersbleek stichtte.
- Bovenstaande citaten zijn voornamelijk afkomstig uit het Archief Twentse Textielfamilies, familiearchief Ledeboer. De talloze brieven van Arnold en Bernard Ledeboer uit Engeland aan Bram Ledeboer in Enschede zijn bewaard gebleven. Helaas is dat niet het geval met de brieven van Bram aan zijn broers in Engeland. Gelukkig hebben wij in het Archief Twentse Textielfamilies wel de oude kopieboeken van Bram Ledeboer, waaruit de passage over het overlijden van Hendrik van Heek afkomstig is: inv.nr. 255.
Geef een reactie