Tante Gijs van Heek-ter Kuile en haar koetsier Mans Scholten

In elke familie worden overleveringen gekoesterd, vaak gevuld met opmerkelijke of grappige elementen die het delen waard zijn. Het is belangrijk te realiseren dat deze verhalen soms bewust worden aangepast om ze aantrekkelijker te maken, of onbewust vervormd raken na verloop van tijd, vooral wanneer ze van persoon tot persoon worden doorgegeven. Desondanks blijven oude verhalen intrigerend en verdienen ze nader onderzoek. Het is essentieel om de oorsprong van een verhaal te beoordelen: komt de informatie uit eerste hand, is deze gebaseerd op persoonlijke herinneringen, of is het overgedragen door anderen? Vaak zit er een kern van waarheid in deze verhalen en kunnen ze dienen als inspiratie voor verder onderzoek. Hieronder delen we de geestige herinneringen aan Gijsje van Heek-ter Kuile (1834-1910), zoals verteld door haar nichtje Marie ter Kuile-van Heek (1868-1953). Uit verschillende voorbeelden blijkt het impulsieve en vastberaden karakter van tante Gijsje, zoals Marie haar persoonlijk heeft meegemaakt. Sommige ervaringen heeft Marie zelf beleefd, terwijl andere fragmenten haar via mondelinge overlevering hebben bereikt. Of alle situaties zich daadwerkelijk hebben afgespeeld…

De memoires van Marie ter Kuile-van Heek verdienen een korte inleiding, waaruit de bijzonder hechte en haast onnavolgbare band tussen de families Van Heek en Ter Kuile blijkt. Marie ter Kuile-van Heek (1868-1953) was een dochter van Helmich August van Heek, firmant bij Gebrs. Van Heek-Schuttersveld, en Judith ter Kuile. Haar moeder was een zus van Gijsje ter Kuile, die in 1860 trouwde met Herman van Heek (1816-1882), firmant bij de textielfirma Van Heek & Co. Hij was eerder getrouwd met een nichtje van Gijsje, Kaatje Blijdenstein (1820-1854). Het samengestelde gezin Van Heek-ter Kuile bewoonde het pand Markt 21 in Enschede, maar in de zomermaanden verbleven ze het liefst op hun buitenverblijf, het Bouwhuis in Lonneker. Na het overlijden van haar echtgenoot speelde haar koetsier Hermannus Scholten (1847-1909) een belangrijke rol in haar leven, wat niet door alle familieleden met evenveel enthousiasme werd begroet. Ze hoefde niet lang zonder zijn gezelschap te zijn, want ze overleed iets meer dan een jaar na zijn overlijden.

Toen Herman van Heek, die in eerste huwelijk met Catharina Blijdenstein gehuwd was geweest, weduwnaar was, nam hij tot meid-huishoudster Betje Mosman, die vooral voor de achtergebleven kinderen zorg moest dragen. De familie, vooral de oudste broer Hendrik Jan, drong er op aan, dat hij hertrouwen zou en het was geen wonder, dat toen het oog viel op Gijsje, de oudste dochter van Herman’s zwager N.G. ter Kuile en M.G. ter Kuile-Blijdenstein. Toen Catharina begon te sukkelen en dat was reeds spoedig na haar huwelijk, was tante Gijs het jonge huishouden tot groote hulp, waar drie kleine kinderen waren, waarvan het jongste dochtertje spoedig overleed. Zij begeleidde haar tante Kaatje [van Heek-Blijdenstein] steeds, wanneer deze uitging. (…)

Toen het huwelijk van oom Herman van Heek en tante Gijs voltrokken was, werd de huwelijksreis aanvaard naar Holland en werden de beide kinderen Helmich en Ina meegenomen en eveneens mijn moeder Judith, de jongste zuster van tante Gijs, tot gezelschap der kinderen. Helmich en Ina waren blij weer een moeder te krijgen. (…)

Tante Gijs was het type van een Ter Kuile, een rechtgeaarde afstammelinge van Catharina Mouritz (1739-1796). Ze was zeer spontaan, kwam haar iets in de gedachten, dan werd direct tot de daad overgegaan. Als van zoovele Ter Kuiles werd van haar gezegd, na ’t volbrengen van de daad, dacht ze: “had ik het zoo of had ik het anders moeten doen”. En toch had ze zelden berouw van haar handelingen, zeiden naderhand haar dochters. Op hun zomerverblijf Het Bouwhuis was ze zelf altijd ijverig aan het tuinieren en ordenen en veranderen. Zij beweerde altijd, dat de boomen er niet goed groeien wilden, omdat er een laag bönn (oer) in de grond was, maar oom Herman zei dan, de boomen hebben hier gelegenheid om te groeien, maar ze steeds door de lucht vliegen. Eens kwam haar zoon Helmich (…) ’s morgens bij haar op Het Bouwhuis om iets met haar te bespreken en onder ’t gesprek zei hij terloops, als die groote boom daar weg was, zou het uitzicht nog ruimer en mooier zijn. ’s Middags tegen 4 uur kwam hij met zijn vrouw terug om thee te drinken en was die boom reeds verdwenen en alle rommel opgeruimd.

Haar factotum was haar koetsier Mans, die haar steeds ter hand ging, maar daarbij zijn eigen belang niet vergat. Toen we eens aan haar schoonzoon Frits vroegen “weet je moeder wel hoe Mans er haar tusschen doorneemt”, zei hij “gelukkig heeft zij er geen idee op en we laten er haar maar onkundig van, want moest zij Mans missen, dan zou het voor haar een groote teleurstelling zijn. Zij bespreekt alles met hem, het onderhoud der bosschen, de bemesting der weiden, het nazien van haar huizen, zoodat ze zich met een vreemde nieuwe knecht niet terecht zou vinden. De schade, die ze door Mans lijdt, weegt daar niet tegen op”.

Tante Gijs had de eigenaardigheid, dat ze heel gul was met het geld, dat ze bij Van Heek & Co had staan, doch moest ze iets betalen uit haar portemonaie dan ging het haar door een zuren bot en keek ze op een cent. (…)

In den volksmond gaat het praatje, dat tante Gijs op een goeden dag gezegd zou hebben, “now wil ik toch ampart wel eens weten hoeveel geld ik heb. Mans, ga eens naar ’t kantoor hiertegenover en haal mij al het geld, dat ik daar heb staan, eens op”. Met een kruiwagen ging Mans naar het kantoor en met de kruiwagen volgeladen kwam hij er van terug. In de huiskamer deponeerde hij alles op de ronde tafel in ’t midden der kamer en ijverig gingen toen tante Gijs en Mans met hun beiden aan het tellen. Doch toen ze er een heel eind mee gevorderd waren, verkwamen ze er in. Weet je wat, zei tante Gijs, laten we er maar mee uitscheiden (heel veel geduld heeft een rechtgeaard Ter Kuile niet) en breng het geld maar weer naar kantoor terug. Mans vulde de kruiwagen weer en reed er mee weg.

Tegen het eind van haar leven werd Mans ziek en stierf. Tante Gijs voelde zich verplicht een advertentie in de krant te zetten. Gauw een papier genomen en zonder zich te bedenken, schreef ze: “Heden overleed na langdurige dienst mijn koetsier Mans… Verzoeke van rouwbeklag verschoond te blijven”. En zoo kwam het in de krant.”

  • Hermannus Scholten (1847-1909) werd geboren in Delden. Na vijf jaar in militaire dienst te hebben gediend, vestigde hij zich als landbouwer in Lonneker. Rond de leeftijd van 35 jaar trad hij in dienst bij de weduwe Gijs van Heek-ter Kuile. Samen met zijn vrouw Catharina Nagel (1853-1919) kreeg hij zeven kinderen, waarvan: Hermannus Cornelis Scholten (1878-1949, concierge, gehuwd met Grada Berendina Lammers), Gerritdina Aleida Scholten (1883-1956, gehuwd met Arend Jan Oonk, machinist in dienst van de Mij. voor Textielindustrie v/h C. Roessingh & Zonen in Veenendaal), Frederik Gerhard Scholten (1885-1956, chauffeur, gehuwd met Berendina Johanna Stigt), Frederika Scholten (1888-1923, verloskundige, gehuwd met Jan Anthony Bekink) en Gerrit Jan Scholten (1890-1963, textielagent, gehuwd met Anna Christina Kempers)
  • De afstammelingen van de koetsier, waaronder telgen Scholten, Van Hardeveld, Stegeman, Woudstra en Oortman, hebben het recht om gebruik te maken van de Particuliere Begraafplaats in Haaksbergen. Een van de oprichters van deze begraafplaats, gelegen aan de Spoorstraat, was Jan Scholte Vaarwerk (1766-1845), een overgrootvader van Catharina Scholten-Nagel. Hij was landbouwer op het erve Scholte Vaarwerk in Buurse. Zijn zoon Egbert Scholte Vaarwerk (1799-1887) volgde hem op, en zijn grafsteen bevindt zich nog steeds op de particuliere begraafplaats. Er worden nog steeds eeuwigdurende grafrechten uitgegeven op deze begraafplaats. Voor meer informatie kunt u terecht op particulierebegraafplaats.nl
  • De fictieve afbeelding van de koetsier met kruiwagen dient uitsluitend een illustratief doel. Het portret van Gijs van Heek-ter Kuile is afkomstig uit het Archief Twentse Textielfamilies, en de overlijdensadvertentie van Hermannus Scholten is gevonden in de Tubantia van 24 juni 1909.

ENGLISH

Family Legends: The Memories of Aunt Gijsje van Heek-ter Kuile

In every family, certain stories are cherished, often filled with remarkable or humorous elements worth sharing. It’s important to realize that these stories may sometimes be intentionally embellished to make them more appealing or unknowingly altered over time, especially when passed down from person to person. Nevertheless, old stories remain intriguing and deserve further exploration. It’s essential to assess the origin of a story: is the information firsthand, based on personal memories, or passed down by others? Often, there is a kernel of truth in these stories, and they can serve as inspiration for further research. Below, we share the witty recollections of Gijsje van Heek-ter Kuile (1834-1910), as told by her niece Marie ter Kuile-van Heek (1868-1953). Several examples demonstrate Aunt Gijsje’s impulsive and determined nature, as Marie personally experienced. Some memories were firsthand, while others reached Marie through oral tradition. Whether all the situations actually happened…

Marie ter Kuile-van Heek’s memoirs deserve a brief introduction, highlighting the particularly close and almost inseparable bond between the Van Heek and Ter Kuile families. Marie ter Kuile-van Heek (1868-1953) was the daughter of Helmich August van Heek, a partner at Gebrs. Van Heek-Schuttersveld, and Judith ter Kuile. Her mother was the sister of Gijsje ter Kuile, who married Herman van Heek (1816-1882), a partner at the textile firm Van Heek & Co., in 1860. He had previously been married to Gijsje’s cousin, Kaatje Blijdenstein (1820-1854). The blended Van Heek-ter Kuile family lived at Markt 21 in Enschede, but preferred to spend their summers at their country estate, Het Bouwhuis in Lonneker. After her husband’s death, her coachman Hermannus Scholten (1847-1909) played a significant role in her life, though not all family members welcomed this with equal enthusiasm. She didn’t have to be without his company for long, as she passed away just over a year after his death.

“When Herman van Heek, who had been married to Catharina Blijdenstein in his first marriage, became a widower, he hired Betje Mosman as a maid-housekeeper, mainly to care for the children left behind. The family, especially the eldest brother Hendrik Jan, insisted that he should remarry, and it was no surprise that his attention turned to Gijsje, the eldest daughter of Herman’s brother-in-law N.G. ter Kuile and M.G. ter Kuile-Blijdenstein. When Catharina started to ail, which happened soon after her marriage, Aunt Gijs became a great help to the young household, where there were three small children, the youngest of whom, a daughter, soon passed away. She always accompanied her aunt Kaatje [van Heek-Blijdenstein] whenever she went out. (…)

When Uncle Herman van Heek and Aunt Gijs were married, they embarked on their honeymoon to Holland, bringing along both children, Helmich and Ina, as well as my mother Judith, Aunt Gijs’s youngest sister, as company for the children. Helmich and Ina were happy to have a new mother. (…)

Aunt Gijs was the epitome of a Ter Kuile, a true descendant of Catharina Mouritz (1739-1796). She was very spontaneous; when something came to her mind, it was immediately put into action. As with many Ter Kuiles, it was often said of her that after completing a deed, she would think, ‘Should I have done it this way, or should I have done it differently?’ And yet, she rarely regretted her actions, according to her daughters. At their summer home, Het Bouwhuis, she was always busy gardening, arranging, and changing things. She always claimed that the trees didn’t grow well there because there was a layer of bönn (iron pan) in the soil, but Uncle Herman would then say, ‘The trees have plenty of opportunities to grow here, but they’re always flying through the air.’ One morning, her son Helmich (…) came to see her at Het Bouwhuis to discuss something with her, and during their conversation, he casually mentioned that if the large tree over there were gone, the view would be even broader and more beautiful. That afternoon, around 4 o’clock, he returned with his wife for tea, only to find that the tree had already disappeared, and all the mess had been cleaned up.

Her factotum was her coachman, Mans [Scholten], who always helped her but didn’t forget his own interests. Once, when we asked her son-in-law Frits, ‘Does your mother know how Mans takes advantage of her?’ he replied, ‘Luckily, she has no idea, and we keep it that way because if she were to lose Mans, it would be a great disappointment for her. She discusses everything with him—the maintenance of the woods, the fertilization of the meadows, the upkeep of her houses—so she wouldn’t manage with a new servant. The damage she suffers because of Mans doesn’t outweigh the benefit of having him.’

Aunt Gijs had the peculiarity of being very generous with the money she had at Van Heek & Co., but when it came to paying from her own purse, it was a painful process, and she watched every penny. (…)

There’s a rumor that one day, Aunt Gijs said, ‘Now I really want to know how much money I have. Mans, go across to the office and bring me all the money I have there.’ Mans went to the office with a wheelbarrow, and he returned with the wheelbarrow full of money. In the living room, they deposited it all on the round table in the middle of the room, and Aunt Gijs and Mans enthusiastically started counting. But when they had made considerable progress, they became confused. ‘You know what,’ Aunt Gijs said, ‘let’s just stop here’ (true Ter Kuiles have little patience), ‘and take the money back to the office.’ Mans filled the wheelbarrow again and took it back.

Toward the end of her life, Mans became ill and died. Aunt Gijs felt obligated to place an obituary in the newspaper. She quickly grabbed a piece of paper and, without giving it much thought, wrote: ‘Today, after long service, my coachman Mans passed away… No condolences, please.’ And that’s how it appeared in the newspaper.”

  • Hermannus Scholten (1847-1909) was born in Delden. After serving five years in the military, he settled as a farmer in Lonneker. Around the age of 35, he entered the service of the widow Gijs van Heek-ter Kuile. Together with his wife, Catharina Nagel (1853-1919), he had seven children, including Hermannus Cornelis Scholten (1878-1949, concierge, married to Grada Berendina Lammers), Gerritdina Aleida Scholten (1883-1956, married to Arend Jan Oonk, machinist with the Company for Textile Industry formerly C. Roessingh & Sons in Veenendaal), Frederik Gerhard Scholten (1885-1956, chauffeur, married to Berendina Johanna Stigt), Frederika Scholten (1888-1923, midwife, married to Jan Anthony Bekink), and Gerrit Jan Scholten (1890-1963, textile agent, married to Anna Christina Kempers).
  • The descendants of the coachman, including members of the Scholten, Van Hardeveld, Stegeman, Woudstra, and Oortman families, have the right to be buried in the Private Cemetery in Haaksbergen. One of the founders of this cemetery, located on Spoorstraat, was Jan Scholte Vaarwerk (1766-1845), a great-grandfather of Catharina Scholten-Nagel. He was a farmer at the Scholte Vaarwerk estate in Buurse. His son, Egbert Scholte Vaarwerk (1799-1887), succeeded him, and his gravestone is still located in the private cemetery. Perpetual burial rights are still issued at this cemetery. For more information, please visit particulierebegraafplaats.nl.
  • The fictional depiction of the coachman with the wheelbarrow is purely illustrative. The portrait of Gijs van Heek-ter Kuile is from the Twente Textile Families Archive, and the obituary of Hermannus Scholten was found in the Tubantia newspaper, dated June 24, 1909