De familie Baurichter in de textiel (II)
Vorige week stond de verbandstoffenweverij van Willem J.M. Baurichter (1879-1960) centraal. Een betrekkelijk klein, maar verdienstelijk textielbedrijf dat vanwege de beperkte omvang in de geschiedschrijving en het maatschappelijk geheugen is ondergesneeuwd door de grote, bekende textielnamen. Dat is in overtreffende trap van toepassing op de negentiende eeuwse handel in textiel van de familie Baurichter. Doordat men vooral leest over de grote, winstgevende textielbedrijven zou men tegenwoordig gemakkelijk het idee kunnen krijgen dat het ondernemerschap indertijd niet of nauwelijks met bedrijfsrisico gepaard ging. Niks is minder waar. De onderlinge concurrentie was zeer groot, men weerde de schoonfamilie uit elkaars fabrieken, maar werkte tegelijkertijd wel construcief samen op het gebied van infrastructuur, politiek en sociale activiteiten. Ook droeg men zorg voor elkaar in het geval van faillissementen en werden familiefondsen opgericht voor verarmde familieleden.
Tot ver in de achttiende eeuw was het vooral een select clubje van doopsgezinde families dat in Twente op textielgebied de dienst uitmaakten. Door huwelijken waren veel van die fabrikeurs aan elkaar verwant geraakt, wat naar verluid zelfs zou hebben geresulteerd in het uitsterven van verschillende oude textielgeslachten… Dit bood ondernemingskansen voor buitenstaanders. In het overwegend protestantse stadje Enschede waren het vooral doopsgezinde en hervormde families die in de loop van de negentiende eeuw furore maakten in de textiel. Door een liberale huwelijkspolitiek wisten de nieuwkomers zich te mengen in de oude textielnetwerken en konden zij met het opgebouwd vermogen meedeinen op de golfbewegingen van de markt én voorlopen op technologisch gebied; die overstap van nijverheid naar stoomindustrie ging halverwege de negentiende eeuw immers gepaard met een flinke kapitaalinjectie en risico. Zo was Twente tot in de jaren ’60 van de negentiende eeuw nog verstoken van treinvervoer, waardoor het transport van de benodigde kolen veel kosten met zich meebracht. Vandaar dat de Twentse ondernemers hun krachten bundelden in zake de aanleg van spoorlijnen.
De firma Jan Rierink & Zoon
Aan het eind van de achttiende eeuw telde Enschede nog een kleine veertig verschillende fabrikeurs. De overgrote meerderheid van fabrikeurs had zich toegelegd op de fabricage van bombazijn, een sterke stof gemaakt van linnen en katoen. “De grootheid der Bombazy-Fabricq, te Enschedé, kan eenigzins gekent worden, uit het sterk debiet, dat daar van in onze 7 Provintien is, daar ‘er byna geen Winkeltjen is, of men vind ‘er Enscheder Bombazy in. Die aftrek is in eenige jaren zo aanzienlyk geworden, dat Enschedé alleen, nu sedert byna veertig jaren, leven en bestaan heeft gegeeven aan geheel Twente”, aldus de Nieuwe Algemene Konst- en Letter-bode uit 1794. Onder de riedel namen treft men bekende en inmiddels vergeten textielnamen, waaronder de firma Jan Rierink en Zoon, “in Bombazynen in zoorten en Marceilles”. Jan Rierink en een zekere Barend van Coeverden waren de enige katholieke fabrikeurs op de lijst.
Begin negentiende eeuw werd de firma Jan Rierink & Zoon gerund door Hendrik Rierink (ca. 1760-1838). Hij behoorde als een van de weinige katholieken tot de welgestelde inwoners van Enschede. Na de omwenteling van 1795 werd hij als een van de eerste katholieken gekozen in het stadsbestuur van Enschede. Hij woonde aanvankelijk in de Hofstraat, maar kocht in 1798 een riant woonhuis aan de deftige Langestraat, passend bij zijn nieuwe statuur als burgemeester. Zijn vermogen wendde hij ook aan ten behoeve van de minder gefortuneerde geloofsgenoten; in 1828 stichtte hij de Apostelenhof aan de Deurningerstraat.i De stichting bestond uit 12 hofjeswoningen, waarvan twee werden verhuurd, waarvan de huurpenningen vervolgens dienden tot onderhoud van de woningen. Hendrik Rierink bepaalde nadrukkelijk dat de stichting door zijn nazaten moest worden beheerd. Hij overleed op 24 oktober 1838 op 78-jarige leeftijd. Hij overleefde twee echtgenoten, zes van de acht kinderen en twee kleinkinderen. Een half jaar na zijn overlijden overleed ook zijn enig overgebleven zoon W.B.L. Rierink (1812-1839), waarna het gehele vermogen met de fabrikeurszaak overging op dochter Euphemia.
De eerste Baurichter in de textiel
Euphemia Baurichter-Rierink was ongeveer 47 jaar oud toen haar geslacht in manlijke lijn uitstierf. Zij was getrouwd met medisch doctor en apotheker J.H.I.J. ‘Joseph’ Baurichter (1779-1841). Besloten werd de firma Jan Rierink & Zoon over te dragen op haar oudste zoon H.W. ‘Hendrik’ Baurichter (1816-1895). Zijn jongere broer W.J.G. ‘Willem’ Baurichter (1818-1882) werd klaargestoomd om de apotheek voort te zetten. Hendrik Baurichter bleef zich richten op de fabricage van bombazijn, diemet en pilo.ii In 1847 werd een zekere J.J.H. Hölscher compagnon.iii Dit bleek geen succes, want twee jaren later trad Hölscher zich alweer uit de firma terug.iv De firma Jan Rierink & Zonen werd in de navolgende jaren door Hendrik Baurichter voortgezet, al ontbreekt in de kranten verder aanknopingspunt.
fa. Kock, Baurichter & Co
In Enschede kon Hendrik Baurichter het goed vinden met de schoenmaker Johannes Bernardus Kock (1812-1893). Samen stichtten zij in 1860 een kolenhandel onder de firmanaam Baurichter & Kock.v Kort tevoren was een dochter van Kock getrouwd met Johannes Carolus Remmers uit Raalte. Na het overlijden van de vader van Remmers in 1860, ontving hij met zijn broer een erfenis en zocht daarvoor een geschikte investering. De textielindustrie in Twente maakte op dat moment grote sprongen, maar daarvoor was de overstap op de stoom wel benodigd. In 1861 werd het kapitaal van Baurichter, Kock en de broers Remmers bij elkaar gevoegd en daaruit ontstond de firma Kock, Baurichter & Co.vi In de zomer van 1861 werd een begin gemaakt met de bouw van hun stoomweverij in Ootmarsum, de woonplaats van het jonge echtpaar Remmers-Kock. De fabriek bood plaats voor maar liefst 140 weefgetouwen uit Engeland.vii
“Het doet ons genoegen, dat eene dergelijke weverij alhier wordt opgerigt, en daardoor aan onderscheidene handen het brood zal worden verschaft; onze plaats was ook al lang miskend in alles wat haren bloei konde bevorderen, dat niet alleen om de inwoners, maar ook om hare bijzondere schoone en gezonde ligging zeer te betreuren was.”viii (Twentsche Courant, 10 augustus 1861)
De keuze voor Ootmarsum was een dappere keuze, want er was geen sprake van aansluiting op een spoorweg (wat voor de aanvoer van kolen kostendrukkend zou werken). Ook bleek de onlangs uitgebroken Amerikaanse burgeroorlog een aantal jaren aan te houden waardoor ook in Twente katoenschaarste ontstond. Spaak in het wiel werd echter een ernstige constructiefout van de fabriek, waardoor de fabriek in 1864 gesloten werd!ix In 1865 kwam een einde aan de Amerikaanse burgeroorlog, maar ook aan de firma Baurichter, Kock & Co in Ootmarsum. Het verkopen van het fabrieksgebouw bleek nog een bijzonder lastige opgave en zal de voormalige fabrikanten veel geld hebben gekost.
Hendrik Baurichter terug in Enschede
Hendrik Baurichter keerde met vrouw en kind terug naar Enschede. Zijn zoon Clemens J.W. Baurichter (1848-1917) studeerde farmacie in Groningen en nam in 1882 de apotheek van zijn ongehuwde oom over. Hendrik Rierink hield zich voortaan afzijdig van de handel, maar maakte zich verdienstelijk als gemeenteraadslid. In 1892 bedankte de inmiddels 76-jarige Baurichter als lid van de gemeenteraad.x Hij werd door de voorzitter van de gemeenteraad bedankt
“voor de trouwe wijze, waarop Z.Ed. gedurende ruim 11 jaren het lidmaatschap van den Raad vervuld heeft, voor de humane wijze, waarop hij zelfs zijn tegenstanders bejegende, voor het vele, dat hij in het belang der gemeente heeft helpen tot stand brengen.”xi (Tubantia, 11 februari 1893)
- Hendrik Rierink (1760-1838) kocht in 1798 het huis Langestraat 52 voor fl. 3.500,-. Het huis ging na zijn dood over op de familie Baurichter. Tot in de jaren ’30 van de twintigste eeuw hield de familie daar apotheek aan huis.
- H.W. ‘Hendrik’ Baurichter (1816-1895) vervulde na terugkeer in Enschede verschillende bestuursfuncties: hij was lid van de Commissie van Beheer over het Volkspark (1878), bestuurslid van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis te Enschede (1879) en secretaris van de Schoolcommissie (1880), bestuurslid van het 34ste Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres (1881). In 1881 volgde hij zijn broer Willem op als gemeenteraadslid.

iA.H.J. Coppes en J.B. Broekhuis, ‘Maatschappelijk werk’, 1939
iiTwentsche Courant, 17 maart 1849
iiiTwentsche Courant, 31 juli 1847
ivTwentsche Courant, 17 maart 1849
vNederlandsche Staatscourant, 2 november 1860
viTwentsche Courant, 4 juni 1864
viiTwentsche Courant, 10 augustus 1861
viiiTwentsche Courant, 10 augustus 1861
ixTwentsche Courant, 27 augustus 1864
xTubantia, 5 november 1892
xiTubantia, 11 februari 1893
Geef een reactie